Open je ogen

Hopelijk houd je genoeg wind. De windrichting is wel oké. Tot en met maandag moet dat wel lukken. Daarna weer veel windstilte,” aldus Lowik, onze weerman aan de wal. Na vier dagen wachten op een rivier net ten zuiden van Salvador, denken we een klein en redelijk weervenster te zien om  zuidwaarts te varen. Lowik bevestigt ons idee. We laten Morro de São Paulo met zijn idyllische stranden en bijzonder gekleurde kleirotsen achter ons en kiezen voor een paar dagen het ruime sop. We blijven last houden van de invloed van buien die zo af en toe overtrekken. Toch weten we ruim 60 van de 69 uur onder zeil af te leggen. Overdag is het vochtig en heet, maar ’s nachts is het heerlijk zeilen in t-shirt en onderbroek. Zo’n twintig mijl voordat we onze bestemming bereiken, zie ik ’s ochtends vroeg het schijnsel van de vuurtoren al. Ik klim nog heel even achter het slingerzeiltje voor een paar uurtjes slaap. Voor mijn gevoel veel te snel hoor ik: “Mar, kom je zo helpen met een moorring oppikken?” Terwijl ik de slaap uit mijn ogen wrijf, moet ik meteen nog eens wrijven: wauw wat voor een prachtplek hebben we nu weer gevonden!? Joost kijkt me met een brede grijns aan. “Mooi hè?” We zijn aangekomen op de Abrolhos archipel. Een eilandengroep die ons door velen werd aanbevolen en dus hoog op ons verlanglijstje stond. Abrolhos is een verbastering van het Portugees voor “open je ogen”. Een waarschuwing voor zeelieden vanwege de plotselinge riffen, ondieptes en de eilanden archipel in dit stuk water. Voor ons zit er een tweede laag in de naam: je bent namelijk een oen als je je ogen hier níet de kost geeft. De eilandjes zelf zijn redelijk kaal met her en der wat palmbomen, maar het is er zó rustig en het water zó helder. Wat een verschil met Salvador en haar muziek, mensen en bootjes!

Terwijl we onderweg zijn naar een moorring, hoor ik de marifoon kraken: “Veleiro, veleiro, aqui Parque Nacional”. Ik roep Joost terug naar de kuip. “Riepen ze ons op dan?”, vraagt Joost. “Ja, ik denk ik het wel. Ik zie namelijk geen andere boot in de wijde omtrek, laat staan een andere zeilboot.” Nadat er een Engels sprekende collega bij gehaald is, krijgen we de instructie om te wachten totdat ze met een bootje bij ons zijn. Na een half uur ronddobberen, besluiten we toch maar vast een moorring op te pikken zodat de motor uit kan. Al gauw zien we waarom het zolang duurde: de twee parkwachters moeten met een SUP en kayak vanaf een ander eiland komen. Ze verontschuldigen zich uitgebreid en vertellen dat de buitenboordmotor van hun bootje niet wilde starten. We krijgen uitleg over het gebied en instructies, zoals: ankeren alleen op zand, niet op het rif, geen afval over boord, ook niet organisch, alleen onder begeleiding de eilanden op en onderwater de dieren niet storen of volgen. Het is duidelijk dat ze er hier echt alles aan doen om de natuur te beschermen. We spreken af dat we de volgende ochtend een tour over Ilha de Siriba maken om meer te horen over de vogels op de eilanden. Eerst even bijkomen en… het water in!

Zodra ik Joost zijn duikbril, snorkel en flippers aangeef vanaf de boot, komt er een grote bruine vis op Joost afzwemmen. De vis heeft blijkbaar onze boot als zijn territorium geclaimd en duldt geen bezoekers. Snel maakt Joost dat hij wegkomt. De vis maakt rechtsomkeert naar zijn plekje in de schaduw van ons schip. “Eh tja, hoe kom ik dan straks weer terug?”, vraagt Joost zich hardop af, al watertrappelend. “Nou ja, dat zien we dan wel.” En weg is hij.

Gekleurde vissen, koraal en verschillende soorten schildpadden. Van alles zien we voorbij komen. Uren hangen we boven al dit moois in het water. Joost iets meer dan ik, want ik heb last van flinke blaren op mijn lippen door de zon. Die liep ik op tijdens de oversteek en willen maar niet helen. Het zoute water maakt de wondjes dieper en lang houd ik het dus niet uit onderwater.

Tijdens de rondleiding over Ilha Siriba leren we dat, behalve het hoofdeiland Ilha da Santa Barbara, de overige eilanden alleen betreden worden door onderzoekers. Dat heeft mede te maken met de vogels die op de eilanden huizen. Op Siriba zitten voornamelijk maskergenten. Deze vogels zijn minder schuw dan hun bruine soortgenoten. Die zitten op Ilha Sueste. Op Ilha Redonda zitten voornamelijk grote fregatvogels. Zij maken gebruik van de steile helling op dat eiland. Fregatvogels hebben namelijk een stuk vrije val nodig om weg te vliegen. Je ziet ze om die reden dan ook nooit te water gaan om te vissen. Simpelweg, omdat ze dan niet meer op kunnen vliegen. Hoe ze dan aan eten komen? Ze speuren het oppervlak af naar vissen die uit het water springen. Vissen die opgejaagd worden door grote roofvissen. Een andere methode is het net gevangen visje uit de bek van een andere vogel jatten. We zien vanaf de boot inderdaad regelmatig heftige achtervolgingspogingen boven ons. Hier geldt duidelijk de wet van de sterkste die overleeft. Verder zien we een met uitsterven bedreigde roodsnavelkeerkringvogel (leuk woord voor galgje) op haar nest zitten. En ook het mirakel van de zeekraaien uit onze oversteek wordt opgelost: dit blijken noddy’s of ook wel anous stolidus te zijn. Stolidus staat voor dom of dwaas. Deze vogels zijn niet bang voor naderende mensen en laten zich gemakkelijk pakken, aldus Wikpedia. Dit verklaart waarom ze zich niets van onze aanwezigheid en maatregelen aantrokken tijdens de oversteek. Tot slot leren we hoe we mannetjes van vrouwtjes genten kunnen onderscheiden en hoe maskergenten zichzelf koelen: met hun snavel halfopen staan ze naar de wind toe. Het vel van hun hals wappert hierdoor vrolijk heen en weer: een geinig gezicht.

Na drie nachten op deze paradijselijke plek, wordt het tijd om weer verder te gaan. Ondanks het rif dat voor de eilandengroep ligt, lig je praktisch op de open oceaan voor anker. We lagen zo goed als stil op onze ankerplek, maar op de ochtend van vertrek merken we goed dat de swell op zee weer wat begint toe te nemen. Noem het mazzel of een uitgekiende routeplanning, wij voelen ons in ieder geval bevoorrecht deze plek op eigen kiel ontdekt te hebben.

Dankzij de WiFi-verbinding op de Abrolhos eilanden hebben we tegen onze verwachting in een weerbericht voor de etappe naar Rio de Janeiro. We vertrekken op de motor, maar gelukkig glijden we de eerste nacht onder zeil door een prachtige sterrennacht. De tweede nacht worden we bezig gehouden door de lichtjes van de ontelbare hoeveelheid boorplatforms met bij behorende scheepvaart. Een groot gebied is gemarkeerd als te vermijden vaargebied. Tot slot verwachten we bij Cabo Frio een dikke bak wind, maar dat valt alles mee gelukkig. De kaap doet haar naam eer aan: voor het eerst in tijden liggen we onder een laken te slapen. Zelfs dan nog heb ik het koud en pak een fleecedeken uit de kast. Heerlijk weer eens! De kou maakt overdag al heel gauw plaats voor opnieuw een moordende zon. Niet veel later zakt de wind helemaal in en de laatste 12 uur tot aan Rio moet de motor het vuile werk opknappen. Onder het gerommel en geflits van een paar flinke onweersbuien varen we Rio tegemoet. In de plotseling harde wind die hiermee gepaard gaat, draaien we een onderdeel van de genuaroller kapot. Toch mag dat de pret niet meer drukken. Het silhouet van de beroemde Pão de Açúcar (Suikerboodberg) kunnen we nog net onderscheiden voordat het donker is. De felle strandverlichting bij de Copacabana wijst ons de weg en onder toeziend oog van een paars verlichte Christus de Verlosser, varen we de beroemde stad binnen. Wat bijzonder!

We leggen volgens onze eigen afspraak aan in een haven. Bij Clube Naval Charitas ontbreekt het ons vier dagen aan niets. De grote jachtclub is voorzien van beveiliging, een zwembad, restaurant en beachvolleybalvelden. We repareren de genuaroller provisorisch en plakken een scheurtje in de pees van het grootzeil. We regelen wat dingen achter de laptop na wat baantjes in het zwembad. En de ferry die op loopafstand zit, brengt ons binnen no-time naar het centrum van Rio om in te klaren. Na een ochtend van het kastje-naar-de-muur belonen we onszelf met een lunch en proberen we één van de lenzen van de fotocamera te laten repareren. Helaas! Olympus wordt nauwelijks verkocht in Zuid-Amerika. Daar moeten we dus iets anders op verzinnen… Na drie nachten in de haven verkassen we naar de andere kant van de baai. De haven wordt steeds duurder naar gelang je langer blijft. Daar zitten we niet op te wachten. De enige haven aan de kant van Rio de Janeiro rekent R16,- per voet per nacht. Dit is betekent in ons geval zo’n € 115,- per nacht. Iets te veel van het goede. Van een Braziliaan die we onderweg ontmoetten, horen we dat we ook veilig aan een moorring kunnen liggen bij Giovanni voor Praia da Urca. “It seems Giovanni is kind of a gangster. So, people respect him”, stuurt hij ons via WhatsApp. In de praktijk blijkt het een hele geschikte vent en we liggen eerste rang: tussen de Suikerbroodberg en het Christus beeld in. Als Friezin voel ik me hier meteen op mijn plek natuurlijk. Een beklimming door het tropische bos de Morro da Urca op geeft een prachtig zicht op hoe de stad zich uitstrekt tussen alle gekke groen/bruine heuvels. Onderaan de morro ligt Awa rustig te wachten tot we weer terugkomen.

Rio heeft vast nog veel meer te bieden, maar we moeten verder. Voor wie het nog niet was opgevallen: we hebben de keuze gemaakt om richting het zuiden van Zuid Amerika te koersen. Een mooi doel voor dit jaar. De boot heeft nog wel wat aandacht nodig, maar daar hebben we als het goed is de tijd voor in Uruguay of Argentinië. In Brazilië moeten we zorgen dat we mijlen maken, want met een maximaal visum van drie maanden is de kust van Brazilië héél erg lang. We zitten al op de helft van onze tijd in het land en nog niet op de helft van de te varen afstand…

7 reacties

  1. idd, weer een erg leuk verhaal en prachtige foto’s !! Genieten vanuit een regenachtig Arnhem. De zon schijnt weer even door jullie verhaal.

  2. Alweer een heerlijk verhaal!! Dank jullie wel. En weet je wat ik het leuke vind? Ik kan er meteen nóg één lezen, want ik loop achter 🥳.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *