“O, nee, o, nee, o, nee!” Ik zie Marrit op haar buik op de steiger duiken, maar het is al te laat. “Wat gebeurt er?”, vraag ik, terwijl ik het antwoord eigenlijk al weet. “M’n portemonnee is in het water gevallen”, antwoordt Marrit. Dat is niet alleen vervelend omdat we vlak voor donker nog even een ijsje wilden halen, maar vooral omdat haar rijbewijs, zorgpas én pinpassen in de portemonnee zitten. Ik kijk snel op de dieptemeter. “Zes meter, dat ga ik niet eens proberen,” zeg ik, “ik vraag de buren of ze een sterke magneet hebben.” Ben en Tessa van de Lamplighter zijn een jaar eerder dan wij uit Scheveningen vertrokken en liggen nu toevallig naast ons in Tazacorte, La Palma. Hun klassieke scheepje heeft al een laag vrijboord (het stuk van de romp dat nog boven het water uitsteekt), maar omdat ze een compleet uitgeruste werkplaats aan boord meenemen, liggen ze nóg een stuk lager. De kans is dus groot dat ik hier ga slagen. “Natuurlijk heb ik dat”, zegt Ben. We monteren de magneet aan een lange lijn en beginnen te vissen. Het enige dat we ermee naar boven halen is vulkaanzand dat vol zit met ijzer. Dan komt Tessa aangelopen. “Aan de andere steiger ligt een Schot, Denis, hij heeft een duikset, misschien wil hij wel helpen?”, zegt ze. Dat laat Marrit zich geen twee keer zeggen. Binnen vijf minuten is ze weer terug, twee grote vinnen in de hand en op de voet gevolgd door een in wetsuit gekleed persoon. Denis heeft een gedrongen postuur, gemillimeterd donker haar, licht-kalend en is fit, je zou zeker niet zeggen dat hij al in de zestig is. In no-time heeft hij zijn compressor aangesloten en is hij langs een lijn naar beneden gedoken. Een half uur is hij bezig, maar het mag niet baten. “Sorry guys, it’s to dark already, I can’t see a thing anymore”, verontschuldigt hij zich als hij na de vijfde poging weer boven komt. We zullen het ermee moeten doen. We nodigen Denis uit voor koffie de volgende dag.
De volgende ochtend komt Denis weer de steiger opgelopen met, jawel, zijn complete duikuitrusting. “I couldn’t sleep last night and I was thinking, maybe there’s one spot I didn’t check very well. So let’s go in for one more time!” We staan versteld van zijn doorzettingsvermogen en bereidheid om te helpen. We helpen hem het water in. Dit keer had hij twee pogingen nodig eer hij met het kleine donkergroene portemonneetje van Marrit boven kwam. “Only I’m afraid the money is gone”, grapt hij nog.
We leren Denis kennen als een vrolijk en interessant figuur vol verhalen. Als kind groeide hij op in één van de armste buitenwijken van Glasgow. Nadat zijn ouders scheiden, kom hij met zijn vader, broer en zus bij zijn oma te wonen. Hij leest over een zeilreis en besluit dat hij dat later ook gaat doen. Behalve zijn oma, neemt niemand hem serieus. Zeilen is immers alleen weggelegd voor mensen met geld. Hij maakt zijn school niet af, maar monstert aan bij de Royal Navy. Daar wordt hij aangenomen als kok en volgt hij de duikopleiding. Hij komt te werken op het vliegdekschip Invincible” waarop hij al snel de Falkland-oorlog in wordt gestuurd. Weer terug in Engeland gaat hij terug de burgerij in en werkt als kok, taxichauffeur en bankmedewerker. Daar weet hij zich op te werken tot manager. Pas na een scheiding beseft hij dat hij ooit nog die droom had om een zeilreis te maken. Hij koopt een klein zeilbootje van 8 meter waarmee hij de eerste zeiltocht op de rotsen belandt voor de Franse kust. Dan schrijft hij zich, met amper zeilervaring, in voor de Jester Challenge. Een prestatietocht waarbij men met kleine zeilbootjes, solo, naar de Azoren vaart. In totaal doet hij negen keer mee, waarvan twee keer zelfs naar Newport in de Verenigde Staten. Al deze avonturen heeft hij opgeschreven. Zijn boek kochten we uiteraard meteen, het minste wat we konden doen om hem te bedanken, en lazen het in één ruk uit. Inmiddels zijn Denis’ kinderen oud genoeg om voor zichzelf te zorgen. Hij heeft zijn huis in de verhuur en vaart rondjes over de Atlantische oceaan. Waarbij hijzelf de lange tochten zeilt, en zijn vriendin Lizzy hem opzoekt in Portugal, de Canarische Eilanden, de Azoren of het Caribisch gebied.
Op La Palma beginnen we aan een project dat al lang op ons lijstje stond. We merken dat het nu echt voorjaar wordt en de dagen steeds warmer worden. De zon kan al flink branden, maar op een boot is het niet altijd makkelijk om een plekje in de schaduw te vinden. Daar bestaat gelukkig een oplossing voor, de zogenaamde bimini. Een soort rechthoekige uitklapbare parasol. Vlak voordat we uit Nederland vertrokken hadden we er al één via Marktplaats gekocht. Deze paste alleen eigenlijk net niet en we wisten niet zo goed hoe we het passend zouden kunnen krijgen. Nu we weer een tijdje “onderweg” zijn, en het grote project van het dichtlassen van de kuip achter ons hebben, komt onze creativiteit weer boven. Van de oude teakhouten rugleuning uit de kuip maak ik twee steunen waardoor ik de bimini wat hoger kan monteren. Marrit zet een extra rits aan, zodat we de bimini extra groot kunnen maken. Het is heerlijk om te kunnen vluchten voor die brandende zon, een biertje te drinken in de schaduw, in een verkoelend briesje!
De andere dagen gebruiken we om het eiland te verkennen. Vanaf de haven kunnen we de rookpluim zien uit de Cumbre Vieja. Het is de vulkaan die een aantal weken eerder is uitgebarsten. We pakken de bus om dichterbij te komen. De buslijn verbindt normaal gesproken het midden met het zuidelijk gedeelte van het eiland, maar deze loopt nu dood op de lavastroom. Het is bizar om te zien hoe metershoog lava het uitgestrekte dorp in tweeën heeft gesplitst. De andere kant is nu alleen maar te bereiken via de oostkant van het eiland, ongeveer twee uur omrijden. Graafmachines zijn daarom hard bezig om een nieuwe weg bovenop de lavastroom te bouwen. De grens tussen totale verwoesting en “niets aan de hand” is keihard. Het kan zomaar zijn dat het huis van je buren gevuld is met lavasteen, terwijl je eigen huis nog staat. We wandelen naar de top van een oude vulkaan. De lavastroom is hieromheen gelopen, richting de zee, en we hebben zicht over de totale verwoesting. “Stroomopwaarts” zien we de smoking gun die dit heeft aangericht. Indrukwekkend en triest tegelijk.
“Stop, stop, stop! Volgens mij was het hier”, zegt Anne. “Nee, dat denk ik niet hoor,” zegt Marcel, “volgens mij nog één straatje verder.” Ik rijd de huurauto nog één smal en steil weggetje verder omhoog. “Kijk daar hangen de avocado’s, daar de nísperos en iets verderop moeten ook nog sinaasappels zijn!” We hebben Anne en Marcel die ochtend opgepikt van de Zeezot in Santa Cruz, de hoofdstad van het eiland. Nadat we eerst een hele mooie wandeling hebben gemaakt door grotten, langs een waterval en naar een soort bergkam met prachtig uitzicht, zijn we nu echt in het paradijs beland. Althans, voor degenen die met een roze bril naar de aanlokkelijke fruitbomen kijken. Volgens ons groeien ze hier iets minder “in het wild” dan we ons hadden ingebeeld, maar te zien aan de grote hoeveelheid fruit die op de grond ligt te verpieteren, mogen we vast wel íets proeven. Vooral de avocado’s verassen ons. Ze zijn boterzacht, romig en vol van smaak. Ze lijken totaal niet op de te vroeg geplukte, ingescheepte avocado’s uit de Nederlandse supermarkten, die hard en bitter zijn, óf overrijp (en alsnog een beetje bitter). Als we Anne en Marcel weer hebben afgezet in Santa Cruz, rijden we terug naar Tazacorte via de kraterrand van de grootste vulkaan van het eiland. We hebben prachtig uitzicht bovenop de wolken aan de buitenkant van de vulkaan, en kunnen aan de andere kant de diepte van de reusachtige krater inkijken. De telescopen die verschillende organisaties hier gebouwd hebben geven het landschap een futuristisch aangezicht.
De volgende dag willen we juist de binnenkant van deze grote krater bekijken in het Parque National de la Caldera Taburiente. Dit doen we door de bedding van een rivier te volgen, diep de krater in, tot bij de Cascada de los Colores. Aan weerszijde worden we omsloten door steile begroeide rotswanden. Het stroompje water dat er nog loopt, verdwijnt af en toe ondergronds om verderop weer boven te komen. “Oké, dus we kunnen óf dezelfde weg, zes kilometer terug. Óf we nemen de route verder tot aan het uitzichtpunt, tien kilometer verder en zeshonderd meter omhoog. Dan is daar vast wel iemand waarmee we mee kunnen liften naar beneden, terug naar de auto. Als we een beetje doorlopen, redden we het voordat het donker is.” Twijfelend staan we bij een splitsing. De waterval was mooi, maar niet echt spectaculair, en we willen eigenlijk meer van het gebied zien. “Jij mag het zeggen”, zeg ik. Dat is wel zo eerlijk als je meerdere stappen moet zetten om dezelfde afstand de halen. “Laten we er maar gewoon voor gaan,” zegt Marrit, “we kunnen zelfs een stukje afsnijden als we hier recht omhoog klimmen.” We vullen onze waterflessen in het riviertje en beginnen aan de mooiste en zwaarste wandeling tot nu toe. De begroeiing om ons heen wordt steeds dichter en de rotsen om ons heen, en onder ons, steeds steiler. Middenin de krater vinden we, naast het bezoekerscentrum, de mooiste kampeerplek die we ooit hebben gezien. Wat hadden we nu graag ons tentje mee gehad. Als hier fruitbomen hadden gestaan, hadden we niet verbaasd opgekeken als Adam en Eva ernaast hadden gezeten. Helaas kunnen we niet te lang blijven, want de zon zakt alweer. Het pad gaat verder omhoog. We laten de loofbomen achter ons en lopen nu door een dennenbos. Tussen de bomen door hebben we prachtig uitzicht op de kraterrand en de lage zon licht het geheel mooi aan. Als we zestien kilometer en duizend hoogtemeters in onze benen hebben, zijn we blij dat die ene auto die er nog staat ons mee naar beneden wilt nemen…
We beginnen aan onze laatste zeiltocht van het seizoen, terug naar Las Palmas de Gran Canaria. Daar laten we de boot voor drie maanden achter als we naar Nederland teruggaan om te werken. Denis heeft hetzelfde plan. Hij vertrekt drie uur eerder aan boord van de tien meter lange Oriana. Terwijl we hem achtervolgen lees ik zijn boek. De wind is licht, maar het geklapper van de zeilen negerend, besluiten we dat het net genoeg is om te kunnen zeilen. Voor de honderdtachtig mijl hebben we twee nachten en een dag nodig. Als we enkele uren onderweg zijn, schrik ik even. “Marrit, de watertank is leeg…” Gelukkig bedenk ik al snel dat we én een reservetank hebben, én nog extra water uit flessen. Blijkbaar begint het te wennen om langere stukken te zeilen. Volgende keer weer iets beter opletten voor vertrek.
We komen tegelijk met Denis in Las Palmas aan. Terwijl Marrit de boot handig op de krappe plek naast de Oriana manoeuvreert, sta ik wat met Denis te kletsen. Maar Denis heeft alleen maar oog voor Marrit.
“Where did you learn that? You don’t even say a word to eachother! If Lizzy and I have to dock we’re only shouting to eachother. A perfect manouvre! Normally it’s the man doing this, but Joost doesn’t even have to go ashore to manage the lines!” Iedereen die Denis de volgende dagen spreekt, krijgt het te horen. En wij ook nog een aantal keer, want Denis is een gezellige buurman die altijd in is voor een praatje of een spannend verhaal over stormen, bijna-aanvaringen of agressieve walvissen. In Las Palmas hebben we nog een aantal weken voor onze vlucht gaat. Deze proberen we zo goed mogelijk te benutten met klussen aan de boot, want in Las Palmas is alles aan materiaal en gereedschap te krijgen. We besluiten ook de roest aan te pakken die in de verre uithoeken van de boot te vinden is. Met name onderin de bakskisten en onder het bed in de achterhut valt nog het één en ander te doen.
We zijn er druk mee bezig als we Denis bij ons aan boord horen klauteren. “Sorry guys, I don’t feel very well, can you please call an ambulance for me?” We schrikken ons een hoedje. Marrit loopt achter Denis aan naar zijn boot en neemt het telefoongesprek met zijn vriendin over, terwijl ik een ambulance probeer te regelen. Dat gaat op z’n Spaans. Allereerst word ik in de wacht gezet. Als ik iemand te pakken krijg, beloven ze een ambulance. Maar, er komt eerst iemand van de Port Police om te kijken wat er precies aan de hand is. Pas dan wordt de ambulance echt opgeroepen. Ondertussen krijgen we een iets beter beeld van Denis. Hij praat warrig, heeft ontzettende hoofdpijn achter zijn linkeroog en heeft uitval in zijn rechterarm. Foute boel. Die avond hebben we een borrel een paar boten verderop. We kunnen er niet echt van genieten. Denis was notabene de aanstekelijke enthousiasmeer die iedereen bij elkaar heeft proberen te krijgen. Afwezig op z’n eigen feest.
De dagen die volgen gaan we meermaals op bezoek in het ziekenhuis, klussen we verder aan de boot en vangen Denis zijn vriendin, Lizzy, en zoon op. Denis blijkt meerdere herseninfarcten te hebben gehad. Zijn lichaam is halfzijdig verlamd en hij is zijn spraak kwijt. Hoewel we Denis pas kort kennen, zijn we er flink ondersteboven van. Om iemand die zo energiek en fit is, al zoveel heeft meegemaakt en nog zoveel avonturen in het vooruitzicht had, te zien eindigen in een verzorgingstehuis, raakt ons. En we zijn niet de enigen. Anderen uit de zeilerswereld komen naar Las Palmas om Denis te helpen. Zo trotseren Ben en Tessa van de Lamplighter de harde noordoosten wind om op bezoek te komen. Ook zien we Henk weer, van de Romlea. Hem hebben we in Nederland al eens ontmoet. Hij kwam toen, in coronatijd, vrijwel direct terug uit Patagonië. Wij stonden juist op punt van vertrek. Henk blijkt op zijn reis bevriend te zijn geraakt met Denis. Nu vliegt hij in om de Oriana naar Portugal te varen. Stap voor stap wordt het dan weer stiller in Las Palmas. Marrit gaat een aantal dagen eerder dan ik terug naar Nederland en Denis vertrekt per vliegtuig terug naar het Verenigd Koninkrijk. Tot zelfs het geluid van mijn hamer die de roest weg bikt verandert in het zachtjes rollen van de verfroller.
Phoehhh ik lees verslag nu pas. Prachtig geschreven! Ik zat met tranen in m’n ogen toen ik de passage las over Dennis. Weten jullie hoe t nu met hem is?
Grtz Hans
Dankjewel, Hans! En is ook gewoon een hele verdrietige situatie… Nu gaat het iets beter met hem dan toen hij hier weg ging. Hij kan weer een paar woorden zeggen en met hulpstukken wat lopen.
Dat je hem nu pas leest is niet gek hoor, flessenpost doet er soms lang over om aan wal te raken… We liepen wat achter!;)