37 Dagen op zee

Langzaam maar zeker zien we achter ons de contouren van de hoge steile kliffen van Robinson Crusoë vervagen in de avondschemer. Voor ons ligt een stuk water dat de halve aardbol beslaat: De Grote Oceaan. Gelukkig liggen er op deze oceaan vele eilanden die we kunnen bezoeken. De eerste daarvan is Paaseiland. Ruim 1500 mijl (bijna 2900 kilometer) verderop. Een tocht van ongeveer twee weken.

Mislukt plan

“Ik ben toch bang dat we de volle laag gaan krijgen, Marrit”, zeg ik enigszins bezorgd als ik het nieuwe weerbericht heb binnengehaald. Al een paar dagen houden we het lagedrukgebied in de gaten dat onze kant op komt. “Hij is groter geworden én ligt verder naar het zuiden”. De bedoeling was om juist gebruik te maken van dit systeem door er onderlangs te zeilen, waardoor we wind in de rug hebben. Maar, wel ver genoeg van de kern vandaan, zodat de wind niet al te hard is. Dat laatste lijkt nu niet meer te gaan lukken. We moeten rekenen op 40 tot 45 knopen wind, windkracht negen.

In de loop van de volgende dag krimpt de wind en trekt geleidelijk aan. Ik maak nog een laatste inspectieronde aan dek terwijl Marrit binnen alles stormvast zet. Meer kunnen we niet doen. We zijn gespannen, maar weten ook dat onze boot het aankan. Het is niet de eerste keer dat we zulke harde wind hebben gehad, maar wel de eerste keer op open zee. Zodra de wind boven de 30 knopen komt, halen we het grootzeil weg en binden deze goed vast aan de giek. Voorop hebben we de kotterfok aan lij, de genua uitgeboomd aan loef. De windvaan staat zo ingesteld dat we plat voordewind wegvaren. We houden goed de snelheid van de boot in de gaten. Telkens als de wind verder toeneemt en de snelheid boven de 8 knopen komt, rollen we de voorzeilen een stukje verder in om af te remmen. Tegen de avond hebben we nog maar twee kleine driehoekjes over, hooguit vijf vierkante meter.

Storm

46…, 47.., 48! De wind giert door de verstaging. Ik houd de windmeter in de gaten terwijl ik verscholen achter de buiskap zit. Het tentje dichtgeritst. Even staat er een ware wind van ruim boven de 50 knopen, windkracht 10. Dan vind ik het wel welletjes om nog langer buiten te blijven. Het is stikdonker en door de hoge golven en regen zie je toch niets. De windvaan houdt de boot fantastisch op koers.

Binnen is het gelukkig iets aangenamer. Marrit probeert te slapen achter het slingerzeil. Ik maak het mezelf zo gemakkelijk mogelijk, tussen een paar dikke kussens, op de tegenoverliggende bank aan lij. Daar luister ik naar het natuurgeweld. Eens in de zoveel tijd hoor ik een aanstormend gebulder, gevolgd door een harde knal. Het zijn brekende golven die tegen de romp aan knallen. De boot trilt ervan en krijgt een flinke zet. Het gewicht van het overkomende water drukt de romp iets naar beneden. Wat ben ik blij met de nieuwe rubberen afdichtingen van de ramen en een sterke stalen romp: Er komt geen druppel water binnen.

Storm op de Grote Oceaan

Lek

Normaal wisselen we elkaar elke zes uur af. Maar gezien de omstandigheden hebben we daar nu drie uur van gemaakt. “Hoe ging het?” Vraagt Marrit, als mijn tweede wacht erop zit. “Hmmm, het kon beter. Ik heb over de spiegel gehangen om het roertje van de windvaan weer terug naar beneden te klappen. En de bilge* stond vol water, die heb ik leeggepompt.” Terwijl ik dit zeg vraag ik me af of ik mij daar niet wat ongeruster om moet maken. Maar de bilge was snel leeg en ik zie nergens nieuw water vandaan komen. Morgen nog maar eens kijken dus.

De volgende ochtend neemt de wind langzaam maar zeker af. Gek genoeg voelt 35 knopen nu aan als ontspannen zeilen. Het front is voorbij, dus de zon laat zich steeds meer zien. Aangezien het een vrij klein systeem was, zijn de golven niet veel hoger geworden dan een meter of zes. Op de computer zie ik dat we vlak langs het oog van de storm zijn gezeild en daar met de wind mee omheen zijn gedraaid: De koers is inmiddels noord. En dat is niet erg, want een nieuwe storm is in aantocht. Dit keer willen we daar veilig bovenlangs varen.

Helaas hoor ik wéér water in de bilge klotsten. Het blijkt een lekkende wierpot** te zijn. Vlak voor vertrek heb ik die schoon gemaakt. Ongemerkt heb ik daarbij de afdichtingsring in de bilge laten vallen. Omdat ik die ring nu niet kan vinden, smeer ik het deksel dik in met vaseline en doe de afsluiter dicht zolang we de motor niet gebruiken.

Noord, noord, noord!

De dagen die volgen wordt de wind steeds iets minder. Hoe noordelijker we komen, hoe aangenamer de temperatuur wordt. Storm twee trekt ten zuiden van ons langs en daar merken we eigenlijk niets van. Toch hebben we weinig schik in het zeilen. Deze oceaan is zo groot, dat je eigenlijk altijd wel golven hebt uit drie of meer verschillende richtingen. Ons scheepje wordt daardoor alle kanten opgeslingerd en het leven aan boord is erg ongemakkelijk.

Ook ziet het weer er niet gunstig voor ons uit. Ten westen bouwt zich een gigantisch lagedrukgebied op. Er zit voor ons dus niets anders op dan nóg verder door te varen naar het noorden. Zelfs noordelijker dan de breedte van Paaseiland. Als de wind draait, varen we frustrerend genoeg een paar honderd mijl noordnoordoost en wordt de afstand tot Paaseiland alleen maar groter. Elke keer als de snelheid onder de vier knopen zakt, moet de motor bij. Tijd om te treuzelen is er niet.

Gelukkig zijn we niet de enige die moeite hebben met de elementen. We hebben een Whatsappgroep met drie andere zeilboten: Rantje, Songster en Longjohn Silver. Zover we weten de enige zeilboten in de zuidoostelijke Pacific, een gebied zo groot als Europa. Samen bespreken we het weer, moedigen we elkaar aan en relativeren de boel. De dagen komen we door met heel veel lezen, podcasts luisteren en lekker eten. Marrit krijgt het zelfs voor elkaar niet één keer hetzelfde gerecht te koken. We bakken ons eigen brood, maken onze eigen yoghurt en ik vang een grote Mahi Mahi waar we een week riant van kunnen eten. De voorraad verse groente en fruit houdt het uit tot de overkant en ook “moodfood” is groot ingekocht.

Walvis

“Walvis!” roep ik naar binnen. Sinds Patagonië herkennen we het geluid. Marrit hoorde het enkele dagen eerder zelfs een keer in haar nachtwacht. Alsof een groot ventiel een gigantische hoeveelheid lucht doorlaat. Nieuwsgierig komt een groot donker gevaarte steeds dichterbij. Hij blijkt langer dan de boot. Snel pakken we de camera. Maar haast is niet nodig. Een uur lang cirkelt de walvis rondjes om de boot. We hebben zelfs tijd om hem onder water te filmen. Het blijkt een vinvis te zijn. Welke precies, dat is lastig te zeggen.

Bezoek van een walvis op de Grote Oceaan!

Paaseiland voorbij

Eindelijk hebben we het gered. We zitten noordelijk genoeg om de storm onder ons door te laten gaan. Inmiddels zitten we op 20° zuiderbreedte, 570 mijl ten noordoost van Paaseiland. Zelf krijgen we nog wel te maken met een uitlopend front: Regen, windshifts en kruiszeeën gevolgd door een windstiltegebied.

Het is al de zeventiende dag op zee. Het weer biedt helaas nog steeds geen verbetering. Om vanaf hier op Paaseiland te komen moeten we vier dagen tegen de wind in, één etmaal motoren en bij aankomst trekt de volgende storm over. Het is duidelijk winter aan het worden op het zuidelijk halfrond. Teleurgesteld trekken we de conclusie dat we dit magische eiland links moeten laten liggen. De eerstvolgende mogelijkheid om te stoppen is Pitcairn. Een afgelegen eiland waar de afstammelingen wonen van de muiters van de “Bounty”. Dit maakt onze oversteek in één keer 1200 mijl langer.

Nóg langer op zee

Eten is er genoeg aan boord. Maar in deze blauwe woestijn wordt ons watergebruik wel op de proef gesteld. De watertank is slechts 150 liter. Daarnaast hebben we nog 90 liter in jerrycans en nog een reservevoorraad van 100 liter flessenwater. In het ergste geval kunnen we altijd nog 72 liter melk drinken. Afwassen doen we eerst met zout water, om vervolgens met een klein beetje zoet na te spoelen. Datzelfde geldt voor onze douche. Hierdoor gebruiken we slechts zes liter per dag.

Enkele dagen later blijkt dat ook Pitcairn een storm over zich heen zal krijgen. Dus verwerken we de volgende teleurstelling en blijven daar ten noorden van, waar we eindelijk heerlijke passaatwind in de rug hebben. Even worden we begeleid door een grote groep grienden. En weer komt er een grote walvis langszij. Toch krijgen we alsnog te maken met het bijbehorende koufront met flinke stortbuien. De windshift die daarmee gepaard gaat is extreem: Binnen enkele seconden draait de wind 90 graden. Plots hebben we 35 knopen aan de verkeerde kant van het grootzeil. Deze klapt in de bulletalie en komt daardoor gelukkig niet over. De boot helt flink over en we hebben moeite om snel de genua in te rollen.

Land in zicht!

Na deze laatste beproeving hebben we de laatste dagen van de tocht rustig weer. Op de ochtend van de 37ste dag zien we eindelijk Gambier, de meest zuidoostelijke archipel van Frans-Polynesië, aan de horizon verschijnen. Na 4164 mijl laten we het anker vallen in spiegelglad azuurblauw water. Uitwijkend voor de ene na de andere storm varen we uiteindelijk 1200 mijl om, een afstand als van de Azoren naar Zuid-Engeland. Na al het blauw en grijs van de laatste maand moeten onze ogen even wennen aan de nieuwe omgeving. We zien steile, weelderig begroeide kliffen aan de ene, en een koraalrif aan de andere kant. Een wit kerkje steekt uit boven de bloemrijke planten en fruitbomen. Dit is geen droom, maar we slapen die nacht wel erg lang en diep. Vanaf nu zijn we in het paradijs.

*De bilge is de diepste ruimte van een schip. In ons geval de ruimte onder de vloer en het binnenste van de kiel.
**In de wierpot wordt het koelwater eerst gefilterd voordat het de motor in gaat.

5 reacties

  1. Na dit gelezen te hebben alweer zo veel bewondering voor jullie doorzettingsvermogen!

    En de pannenkoeken van Joost, zelfs daar zal ik opnieuw voor in het vliegtuig willen stappen om een stukje mee te varen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *